In 2014, tijdens de Gaza-oorlog, zei de toenmalige Israëlische premier Benjamin Netanyahu dat de mensen in Gaza “een volk zijn dat ons geheel en al wil vernietigen”. Hij verwees daarbij naar de zeven volken die het volk Israël volgens de Bijbel uitroeide toen het het land Kanaän binnenkwam. Deze volken worden genoemd in Deuteronomium 7:1-2:
“Als de Heer, uw God, u in het land Kanaän brengt, dat Hij u geven zal, en u veel volken ziet, de Emieten, Kanaänieten, Hetieten, Ferezieten, Chiwwieten, Girgaschen, Amorieten en Jebusieten, en u zegt: ‘Dit volk is groter dan wij, hoe kunnen wij hen verdrijven?’, dan moet u niet bang voor hen zijn, want de Heer, uw God, is met u, die grote en sterke God. De Heer, uw God, zal hen langzaam maar zeker voor u uitdrijven; Hij zal hen niet meteen voor u uitdrijven, opdat het land niet verwoest wordt voordat u er binnenkomt.”
Netanyahu’s uitspraken werden door veel mensen als beledigend en stigmatiserend gezien. Ze werden ook gezien als een rechtvaardiging voor het Israëlische geweld tegen de Palestijnen in Gaza.
Netanyahu’s vergelijking van de mensen in Gaza met de zeven volken uit de Bijbel is problematisch op verschillende manieren. Ten eerste is het een simplistische en ongenuanceerde voorstelling van de situatie in Gaza. De mensen in Gaza zijn niet allemaal een homogene groep, en niet iedereen is gewelddadig of anti-Israëlisch. Ten tweede is het een gevaarlijke generalisatie die kan leiden tot discriminatie en geweld. Ten derde is het een misvatting van de Bijbel. De opdracht om de zeven volken uit te roeien was een specifieke opdracht aan het volk Israël in een specifieke historische context. Het is niet relevant voor de situatie in Gaza vandaag de dag.
Het is belangrijk om te onthouden dat de mensen in Gaza gewone mensen zijn, met dezelfde verlangens en behoeften als iedereen. Ze willen veiligheid, vrede en een goede toekomst voor hun kinderen. Het is belangrijk om met hen in dialoog te gaan en te zoeken naar oplossingen die recht doen aan de belangen van beide partijen.